Vermindering onroerende voorheffing: nu voor beide ouders

Vermindering van onroerende voorheffing wordt vanaf aanslagjaar 2023 proportioneel verdeeld onder de beide ouders.

Tot en met het aanslagjaar 2022 kon enkel de ouder bij wie de kinderen waren gedomicilieerd, genieten van de vermindering van de onroerende voorheffing.

Het Grondwettelijk Hof heeft in een arrest van 23 juni 2022 geoordeeld dat dit een discriminatie betekende tussen de ouder die kinderen huisvest in een woning waar de kinderen ook zijn gedomicilieerd en de andere ouder die de kinderen ook huisvest, doch bij wie de kinderen niet zijn gedomicilieerd.

Deze discriminatie wordt met ingang van het aanslagjaar 2023 weggewerkt.  Vanaf aanslagjaar 2023 kunnen ouders de vermindering van de onroerende voorheffing tussen hen verdelen in de verhouding tot de tijd die ze voor de kinderen zorgen.  Dit hoeft dus niet noodzakelijk een gelijkmatig verdeelde huisvesting te zijn.

Let wel: de ouder bij wie de kinderen niet zijn gedomicilieerd dient de vraag tot (proportionele) vermindering zelf (voor de eerste maal) aan te vragen en dit uiterlijk op 31 maart van het aanslagjaar. De gedeeltelijke huisvesting dient te worden aangetoond door een overeenkomst of een vonnis.

Eenmaal de aanvraag ingediend en toegekend zal de vermindering proportioneel worden verdeeld voor alle daaropvolgende jaren (minstens zolang aan alle voorwaarde is voldaan) en dit tot de Vlaamse administratie een andersluidende kennisgeving ontvangt.

Artikel 2.1.5.0.1 VCF luidt thans in artikel §1/1:
“§1/1. De vermindering, vermeld in paragraaf 1, 2°, wordt in geval van ouders die niet samenleven proportioneel toegekend, afhankelijk van de periode waarin die ouder het kind of de kinderen huisvest, als de volgende voorwaarden cumulatief zijn vervuld:

1° een van beide ouders dient uiterlijk op 31 maart van het aanslagjaar een aanvraag in bij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie;
2° de ouder waarbij het kind of de kinderen volgens het bevolkingsregister niet zijn of hun woonplaats hebben, zorgt voor de huisvesting in een woning die in het Vlaamse Gewest ligt waarin die ouder op 1 januari van het aanslagjaar volgens het bevolkingsregister zijn woonplaats heeft;
3° de gedeeltelijke huisvesting wordt op een van de volgende wijzen aangetoond:
a)    op grond van een overeenkomst die uiterlijk op 1 januari van het aanslagjaar geregistreerd of door een rechter gehomologeerd is;
b)    op grond van een rechterlijke beslissing die uiterlijk op 1 januari van het aanslagjaar is uitgesproken;
c)    op grond van een overeenkomst die uiterlijk op 1 januari van het aanslagjaar tot stand is gekomen ten gevolge van een vrijwillige gezinsbemiddeling door een bemiddelaar die erkend is door de commissie, vermeld in artikel 1727 van het Gerechtelijk Wetboek;
d)    op grond van een overeenkomst die de beide ouders uiterlijk op 1 januari van het aanslagjaar hebben ondertekend.

De vermindering, vermeld in paragraaf 1, 2°, wordt proportioneel verdeeld tussen de woning, vermeld in paragraaf 1, 2°, en de woning, vermeld in het eerste lid, 2°.

Als de bevoegde entiteit van de Vlaamse Administratie geen andersluidende kennisgeving ontvangt en de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1, 2°, en paragraaf 1/1, zijn vervuld, is de aanvraag die ingediend is voor een aanslag- jaar, geldig voor de volgende aanslagjaren.

Als het bedrag, vermeld in paragraaf 1, 2°, overeenkomstig het eerste lid proportioneel wordt toegekend, worden de proportioneel verdeelde bedragen afgerond op het hogere of lagere honderdste naargelang het cijfer van de duizendsten al of niet vijf bereikt.”

Eveneens te onthouden: de vermindering van de onroerende voorheffing geldt ook wanneer men huurt. De vermindering van de onroerende voorheffing die de verhuurder ontvangt, mag in mindering worden gebracht van de huur.

Artikel 2.1.5.0.4 VCF bepaalt als volgt:
De verminderingen, vermeld in artikel 2.1.5.0.1, § 1, 2° en 3°, artikel 2.1.5.0.1, §1/1 en artikel 2.1.5.0.2, § 1, 2°, zijn van de huur aftrekbaar, niettegenstaande elk beding dat strijdig is daarmee. De verminderingen zijn niet van toepassing op het gedeelte van de woning of van het onroerend goed dat wordt bewoond door personen die geen deel uitmaken van hetzelfde gezin of die niet tot het gezin van de betrokken oorlogsverminkte of van het gehandicapt kind of de persoon met een handicap behoren.”